Met open ogen
‘In bed woelen bijvoorbeeld en op de zijde draaien die nog niet moe is, en de hele tijd veranderen van houding voor een beetje koelte. Zo doet Achilles dat bij Homerus: eerst op de buik liggen, dan weer op de rug, allerlei posities aannemen (typisch voor een zieke) maar er niet één lang uithouden.’
Lucius Annaeus Seneca
‘En weet u, ’s nachts is men werkelijk een totaal ander iemand dan overdag. Men houdt absoluut geen rekening meer met de wereld. De enige gesprekspartner is God, hoewel die nooit antwoordt.’
Emil Cioran
‘Als men antwoord kreeg, dan zou men slapen.’
Franz Kafka
Een van de intiemste momenten met mijn kind toen hij nog kind was, was wanneer ik hem voorlas voor het slapengaan. Hij had het liefst bekende verhalen, waarbij de aangename spanning van de voorpret al bij de eerste pagina begon. Van het jongetje dat de wijde wereld in fietste maar toch weer terugkwam tot de verstopplekken van katten en muizen die wij elke avond weer opnieuw wisten te vinden. Eén van de hoogtepunten was het verhaal van Kleine Beer die maar niet in slaap viel. Aan hemzelf of zijn drieste pogingen lag het niet. Bij de dubbele pagina waar we het beertje op zijn hoofd zagen staan op het kussen, overdwars liggend zagen spelen met zijn knuffel – die wél zijn ogen gesloten had – en we Kleine Beer verkeerd om in bed aantroffen, kregen wij steevast de slappe lach. Deze tekeningen gingen vergezeld van de droogkomische tekst ‘Maar wat Kleine Beer ook probeerde, slapen kon hij niet.’ Mijn kind en ik behoren overigens beiden tot het leger van de slapelozen.
Woelen is een uitdrukking van rusteloosheid, een gevoel waar je als filosoof die zijn stoïcijnse klassieken kent mee zou moeten kunnen afrekenen. Als de stoïcijnen het premeditatium malorum niet hadden geclaimd, zou ik gezworen hebben dat het mijn eigen vinding was. Wat is het ergste wat er kan gebeuren? Doordenken, dóórdenken. Je mag dan volgens Epictetus weinig invloed op de (loop der) dingen hebben, maar hoe je erover denkt, heb je zelf in de hand. ’s Nachts worden de slapelozen waarschijnlijk bevangen door een vorm van hybris die ze alert houdt. Of is het angst? Een existentiële tuimeling in de afgrond van het denken, gekoppeld aan een misantropisch wereldbeeld misschien? Angst mag dan een slechte raadgever zijn, vermoeidheid is dat zeker ook. Niet voor niets zijn slapelozen vaker depressief dan uitgeslapen types; het piekeren brengt dus schade toe. Nachtschade.
De stemming, die niet alleen van langdurige aard kan zijn maar ook een krachtige stempel zet op de waarneming en het gevoelsleven, wordt sterk beïnvloed door de hoeveelheid en de kwaliteit van slaap. Uitgerust, ziet de wereld er nu eenmaal behapbaarder uit dan bij oververmoeidheid.
Aristoteles, die als zoon van een arts zeer geïnteresseerd was in fysieke processen, stelt dat slaap een toestand is die ontstaat door de verdamping van het voedsel. Het vochtige en vaste deel van het voedsel worden samengeperst en maken een tocht door het lichaam, met slaperigheid tot gevolg. Aristoteles legt een en ander uitgebreid uit, waarbij hij processen van warmte, droogte, vochtigheid en kou in het lichaam beschrijft. De slaap zelf definieert hij als een verschijnsel dat, als onvermogen tot activiteit van de centrale waarnemingsfunctie, te vergelijken valt met bijvoorbeeld flauwtes, epilepsie en bewusteloosheid. Laatstgenoemde zijn echter van pathologische aard, terwijl de slaap een natuurlijke staat van zijn is.
Aristoteles is zeker niet de enige filosoof die voeding in verband brengt met slaap. Bij de Franse filosofen Michel Foucault (1926-1984) en Pierre Hadot (1922-2010) kun je verhalen aantreffen over Pythagoras (ca. 570-ca. 500 v.Chr.) die het eten van (tuin)bonen voor het slapengaan ontraadt. Aristoteles denkt dat de vorm ervan wellicht op een geslachtdeel zou lijken en de mens op verkeerde ideeën zou kunnen brengen, maar er zijn ook teksten die suggereren dat onrustige darmen en winderigheid je dromen kunnen beïnvloeden, en daarmee je slaap. Dat darmen en hersenen een bijzondere connectie hebben, komt steeds meer aan het licht – alweer een teken dat lichaam en geest een eenheid vormen. De vroege filosofen hadden inderdaad adviezen die uitgingen van het fysieke en geestelijke leven als versmolten domeinen. De lichaam-geestproblematiek (waarbij de twijfelende Descartes de twee bestanddelen van de mens rigoureus van elkaar zou scheiden) moest nog komen.
Niet alleen fysiek maar ook psychisch was rust en reinheid voor het slapengaan geboden, en ook hierin ging Pythagoras andere filosofen voor. De stoïcijnen waren echter de absolute meesters in het schonen van de ziel. Hun oefeningen voor het slapengaan – variërend van emoties evalueren tot als een boekhouder noteren wat al dan niet goed was gegaan en ten positieve veranderd zou kunnen worden – waren een prelude op de slaap. Een onbegrijpelijke slaap, die natuurlijk veel weg had van de dood en daarom iets mysterieus en ongrijpbaars bleef hebben. Foucault ziet in de stoïcijnse oefeningen een voorbode van de biecht, die immers ook (weg)poetsende kwaliteiten zou hebben, met een zuiver zieltje tot gevolg. Je weet nooit zeker of je weer wakker zult worden. Ook Schopenhauer legt een verband tussen slaap en dood. De dag is een leven in het klein, en ‘zo is tenslotte ook het inslapen een dagelijkse dood’. Hij beschrijft niet het gevecht van de slapeloze maar wel de kwellingen van het opstaan, die hij als ‘geboorteweeën’ bestempelt.
Voor de aan insomnie lijdende mens die het nachtelijk wakker liggen verfoeit, is het wellicht een hard gelag om te vernemen dat de filosofie van oudsher de slaap en waar die voor zou staan enigszins denigrerend heeft bejegend. De presocraat Heraclitus bijvoorbeeld vergelijkt in zijn spreuken slapende mensen met hen ‘die niet deelnemen aan één gemeenschappelijke wereld’. Het verband van de dingen ontgaat hun, en pas bij het ontwaken keert het besef terug, alsof het licht weer aangaat in de geest. Heraclitus doet geen onderzoek naar wat de slaap betekent of te bieden heeft, maar benadert hem op symbolische wijze. Slapen is voor hem slechts een staat van zijn waarbij het intellect is uitgeschakeld en de mens in een staat van niet-begrijpen belandt. Vergetelheid ziet hij als een zwakte. Wakker-zijn, als tegenpool van slapen, staat daarentegen symbool voor de realiteit onder ogen zien, zaken beseffen, oplossingen voor problemen bedenken en je verantwoordelijkheid nemen. Met name iemand van hoog intellectueel niveau, iemand die regeert of iemand die zich inzet voor het algemeen belang moet zich een wakkere houding aanmeten. Zo iemand doorgrondt de samenhang van de dingen wel – althans, daar gaat men in de oudheid van uit. En niet alleen in de oudheid: Het begrip ‘woke’ refereert eveneens aan wakker zijn en komt in betekenis sterk overeen met de eerder genoemde houding. Dat deze wakkere houding inmiddels door grote groepen mensen als scheldwoord wordt gebruikt geeft aan dat velen liever hun ogen sluiten voor de werkelijkheid.
De alertheid van het kritisch bewustzijn heeft binnen de filosofie begrijpelijkerwijs meer aanzien dan de duffe sluimerzones van het onbewuste. In navolging van Heraclitus definiëren ook Plato en Aristoteles de slaap negatief, als een afwezigheid van vermogens die nu juist zo waardevol zijn, zoals waarnemen, bewustzijn en denken. Uiteraard is er begrip – of in elk geval oog – voor het feit dat de mens kennelijk niet ononderbroken wakker kan blijven, maar de uren die je aan de slaap verliest, worden wel als verspild opgevat. Het onvermogen om wakker te blijven geldt als menselijke zwakte. Kant heeft het in overdrachtelijke zin over zijn dogmatische sluimer waaruit hij gelukkig is ontwaakt, en Levinas noemt het wakker zijn het eigene van de mens. Juist de filosofen met een hang naar associatief denken, zoals Montaigne en Nietzsche, zien daarentegen de voordelen van de dromerige toestand van de halfslaap, die aan de diepe voren van de gebaande denkpaden ontsnapt. Montaigne had overduidelijk geen last van insomnie, want hij liet zich af en toe zelfs opzettelijk uit zijn slaap wekken om daarna opnieuw het plezier van het in slaap vallen te kunnen beleven. Ontspannen soezen kon voor hem nieuwe deuren voor het denken openen. Vanuit een ontspannen sluimertoestand dienen zich nieuwe richtingen of zelfs eurekamomenten aan, zoals Nietzsches Zarathustra bij ontwaken een nieuwe waarheid zag: ‘een licht is mij opgegaan’. Vanuit de sluimer die overgaat naar wederom in de werkelijkheid aanwezig zijn, kan dus opeens een briljant idee ontstaan. Alsof een moment van helderheid je even uittilt boven je gebruikelijke denkkracht. Is hier de helderheid van het logisch denken of de creativiteit van het associatieve denken in werking gezet? Of hangt dit af van je situatie, je stemming of je menstype, of beter nog je chronotype? Je chronotype, dat deels genetisch bepaald is, zegt iets over de natuurlijke aanleg van je lichaam om op bepaalde tijden wakker te zijn of te slapen.
Opmerkelijk is dat Aristoteles beweert dat melancholici niet tot veel slaap geneigd zijn: ‘[H]un inwendige lichaamsdelen zijn namelijk afgekoeld, zodat er niet veel verdamping plaatsvindt.’ De zwarte gal, behorend bij dit menstype, is van nature koud. Ook bij het dromen nemen melancholici een aparte plaats in. Zo zouden zij ‘door hun intensiteit’ vaker voorspellende dromen hebben. Aristoteles stelt dat melancholici in alle hevigheid ononderbroken doorgaan met het aaneenrijgen van beelden. Ik stel me er een dwangmatig associëren bij voor. Maar word je als melancholicus geboren of tot melancholicus gemaakt? Slaapgebrek werkt immers depressiviteit in de hand.
Wat gebeurt er als het dier dat mens heet aan structurele slapeloosheid lijdt? Woelen en piekeren zijn welbekende ervaringen, maar de verstokte slapeloze weet dat je ’s nachts uit de tijd kunt vallen en oog in oog kan komen te staan met het beest dat totale zinloosheid heet. De aan slapeloosheid lijdende Roemeens-Franse filosoof Emil Cioran is een sprekend voorbeeld van de door onrust gepijnigde denker die de plénitude insoutenable (‘ondraaglijke volheid’) verwenst én koestert. Verwenst, omdat hij heeft ervaren dat het onmogelijk is om slapeloosheid te combineren met een beroep uitoefenen; en koestert, omdat je volgens Cioran in een slapeloze nacht meer leert dan in een jaar goede nachtrust: ‘Met andere woorden, een afranseling is veel leerrijker dan een siësta.’ Waarom zou je de uitputting en somberheid waar slapeloosheid toe leidt voor lief nemen? Misschien omdat in de aanpak van slapeloosheid nogal verstandige adviezen klinken, in de trant van voedingsvoorschriften en onthouding van alcohol en tabak, om niet te spreken over goed geluchte kamers. Aan insomnie lijden brengt een doornige romantiek met zich mee. Niet voor niets zie je deze aandoening in tal van films terug als leidmotief. Een goed voorbeeld hiervan is Insomnia (2002) van Christopher Nolan, met Al Pacino als de vleesgeworden archetypische slapeloze. Niet alleen in deze film – die overigens een remake is van de gelijknamige Noorse film – maar ook in talloze andere films en series zien we een gepijnigde, dodelijk vermoeide detective of politiepersoon vechten tegen het gevaar van verstikkende burgerlijkheid, onverwerkte trauma’s, uitputting en – met name in het hoge Noorden – een zon die niet wil ondergaan. Licht en denken zijn verwikkeld in een uitputtende dans. Wakker liggen is een hel. Consequent niet-slapen is schadelijk voor de psyche. Tot voor kort kon je met langdurig wakker blijven in het Guinness Book of Records terechtkomen, maar aangezien je er psychische stoornissen aan overhoudt, is deze ‘uitdaging’ inmiddels geschrapt. Het lijkt dus gevaarlijker voor de gezondheid dan bijvoorbeeld een recordpoging om zo veel mogelijk worst te eten.
Cioran vertelde in een interview met schrijver Jan Siebelink ooit dat hij als jongeman met structurele slapeloosheid van wanhoop zijn hoofd tegen de muren sloeg en dat geen slaapmiddel hem hielp. In zijn boek Bekentenissen & banvloeken schrijft hij dat hij door zijn slapeloosheid niet in staat was om te werken, en dat als zijn ouders hem niet financieel geholpen hadden, zelfmoord de enige uitweg was geweest. Slapeloosheid leidt inderdaad gemakkelijk tot radeloosheid en pure vertwijfeling, maar aangezien in dat laatste soms een plotselinge luciditeit ontwaakt, kun je als ongewild wakkere wellicht toch het idee hebben dat het tot bijzondere inzichten leidt.
De Franse ‘insomniasten’ Emil Cioran en Georges Bataille bleven trouwens niet in bed liggen woelen, maar zochten hun nachtelijk heil in de bedden van prostituees. De mannen vonden hierin, heel filosofisch, ‘een andere werkelijkheid’. Datgene wat het daglicht niet verdraagt, de roes, de hysterie en de vervreemding, vormden bij hen een voedingsbodem voor hoogdravende filosofische beschouwingen die losgeslagen lijken van de logica maar toch een aanspraak maken op een suggestie van redelijkheid. Een rusteloze roes, waarin ook de romantiek van het lijden te ontdekken valt. Een dergelijke romantiek is aan Seneca niet besteed. Je duistere leven tussen wijn en parfum doorbrengen, in plaats van verkwikkend maar kort te slapen zodat je veel tijd overhoudt om te werken, is in zijn ogen verwerpelijk. ‘Zij zijn zo beklagenswaardig als nachtuilen’, schrijft hij aan zijn vriend Lucilius.
Biologisch gezien verschaft de slaap ons de rust waarin lichaam en geest zich herstellen. Het brein staat echter niet uit terwijl we slapen, maar voert afvalstoffen af en regelt de uitwisseling van neurotransmitters. Geen nachtschade dus, maar nachtreparatie. Voor wie in slaap kan vallen, is daarmee de kous af. Als de slaap echter een te veroveren bastion is, bijvoorbeeld door genetische aanleg, piekergedrag, pijn, zorgen of een medische aandoening, dan krijgt het kunnen slapen mythische proporties. Er wordt niet alleen naar de rust verlangd, maar ook naar het zelfverlies, de overgave en de opheffing van het bewustzijn. Een verlangen naar vergetelheid. Je kunt dat zoeken in de armen van een gewillig lichaam, maar Cioran raakte in de laatste jaren van zijn leven meer bekoord door het boeddhisme. Ook hieraan gaf hij zich niet zomaar gewonnen, want bij deze uitgesproken filosoof en taalpurist is alles een gevecht. In zijn essay Denken tegen jezelf bekritiseert hij de westerse opvatting dat je je zomaar een oosterse levenswijze eigen zou kunnen maken. De westerse cultuur met zijn christelijke wortels beschrijft hij als intens, en ‘intensief leven is strijdig met de Tao’, aldus Lao Zi ‘Het taoïsme lijkt me de Alfa en Omega van de wijsheid, toch staat het me tegen; mijn instinct wijst het af, zoals het alles afwijst waaraan het zich moet onderwerpen’, aldus Cioran. In het Zenboeddhisme, waarin taoïsme en boeddhisme samengaan staat het open oog voor het doorgeven van wijsheid door de meester, die je helpt te ontwaken als verlicht mens. Net als het open oog is ook de vis hiervoor een symbool, want het vissenoog staat altijd wijdopen. De wakkere blik blijkt dus niet alleen in de westerse filosofie een pre.
Cioran stelt dat de bevrijding waarnaar we als rusteloze, zoekende zielen verlangen uit onszelf moet voortkomen. Die rusteloosheid vindt zijn oorsprong in het feit dat wij heethoofden en driftkikkers zijn die ‘de sleutel van de zielenrust hebben zoekgemaakt’. In de slaap, die eveneens onderwerping dan wel overgave van ons verlangt, kunnen we even verlossing vinden, maar zodra we wakker zijn, vervallen we in dezelfde fouten: ‘De dag ontneemt wat de nacht ons schonk.’
Waar sommige filosofen beweren dat slapen ons denken vertroebelt en zonde van de tijd is, lijken andere filosofen ernaar te verlangen om uitgewist te worden. Bachelard noemt slapeloosheid de ziekte van de filosofen, maar onder schrijvers komt deze aandoening ook veel voor. Zo waren Kafka, Borges, Proust, Nabokov en Baudelaire beroemde ‘insomniasten’, van nachtdieren tot piekeraars. Toeval? Slaaponderzoek van het Nederlands Herseninstituut lijkt erop te wijzen dat de taalcircuits in het brein bij slapelozen iets te actief blijven. Volgens hoogleraar Integratieve neurofysiologie Eus van Someren, tevens hoofd van de afdeling Slaap en Cognitie van het Nederlands Herseninstituut, zijn er baby’s die een rusteloos slaapgedrag vertonen en kan het een aangeboren kwetsbaarheid van het brein zijn die insomnie veroorzaakt. Naarmate de kennis van de wetenschap over slapeloosheid vordert, zal het filosofisch overdenken van dit verschijnsel mee veranderen. Je kunt je dus afvragen in hoeverre een aandoening iets zegt over je predispositie of zelfs je karakter.
Als je chronisch wakker bent terwijl de wereld slaapt, steken ambivalente gevoelens de kop op. Enerzijds voel je je uitverkoren en verheven boven de slapende kudde, anderzijds voel je je eenzaam en kwetsbaar, een uitgestotene. ‘Janusiaans denken’, waarbij je in navolging van deze Romeinse god met de twee gezichten tegengestelde perspectieven de revue laat passeren, laat je verdwalen in zienswijzen. Onproductief, want volgens de slaaponderzoekers heb je nu juist niet het vermogen om met je slaperige brein oplossingen voor problemen te bedenken. De circuits in het brein die overdag voor oplossingen zorgen, hebben namelijk hun eigen biologische klok en zijn dan al in slaap. Schopenhauer verwoordde het iets anders: hij stelde in zijn negentiende-eeuwse Bespiegelingen over levenswijsheid dat de geest tegen de tijd dat je in bed ligt totaal uitgeput is, niet meer in staat tot zuiver oordelen, terwijl de fantasie nog actief is. We moeten in de ongewenst wakkere nachten dus niet alleen de raad van de stoïcijn Epictetus opvolgen en ons niet druk maken over wat we niet in de hand hebben, maar helemaal niet de illusie koesteren dat onze ideeën nog bestaansrecht dan wel draagkracht hebben bij de lichtende helderheid van de dag. Overgave gewenst.
Wat kan het rusteloze gemoed, het denkende hoofd in slaap wiegen? Ooit waren het de slaapliedjes en de verhalen van je ouders, maar wat te doen als je volwassen bent? Of je nu schaapjes telt of arcadische panorama’s voor de geest probeert te halen, alles wat je bedenkt wakkert het denken aan. Behalve de rubber hamer van de slaapmedicatie is er gelukkig ook nog de kalmerende werking van muziek. Velen zweren bij pianosonates van Bach, die door hun wiskundige harmonieën het actieve brein als het ware hypnotiseren en inbedden in veiligheid. Met name Bachs Goldbergvariaties, die ‘ter verstrooiing van het gemoed’ zijn bedoeld, hebben de naam te kalmeren en zouden door een ongeverifieerde anekdote hun naam danken hebben aan een jonge klavecinist die de variaties speelde in dienst van een graaf die de slaap anders niet kon vatten. Zelfs de notoir slapeloze Cioran noemt de Goldbergvariaties ‘bovenwezenlijke muziek’ die overgave opwekt en in elk geval helpt de ogen te sluiten. Ook muziekstukken van Arvo Pärt hebben zo’n inbakerend karakter. Muziek van deze Estse componist, die mede geïnspireerd is door de mystieke muziek van Hildegard von Bingen, heeft een hypnotiserende kracht die sereniteit en zielenrust schenkt. Muziek helpt ons volgens Nietzsche om de bestaansinspanning die ‘leven’ heet te verdragen, helpt ons tevens het denken te temperen en bevrijdt ons van een rigide zelfbetrokkenheid. Volgens Nietzsche helpt muziek je ‘uit te rusten van jezelf’. In deze tijd van maakbaarheid lijken we ook afgedwaald van een vermogen tot inschikkelijkheid, van je ergens bij neerleggen.
Peinzen, reflecteren en analyseren hoort bij filosofen, schrijvers, juristen, journalisten en meer van die denkers die wellicht op termijn worden vervangen door ai. In de filosofie kunnen logici en systeembouwers ongetwijfeld beter door ai vervangen worden dan associatieve of speculatieve denkers zoals bijvoorbeeld Nietzsche, Sloterdijk, Cioran of Bataille. Sluimer, associatie en contemplatie aanvaarden zij als onderdeel van de creativiteit. Zou het misschien kunnen dat nachtdieren, sluimerslapers en associërende of speculerende geesten de redders van de filosofie in het ai-tijdperk worden?