Het kleine verschil tussen wijsbegeerte en wijnbegeerte
Denken en drinken gaan al eeuwen samen. In het boek Vinosofie belicht filosofe Jaqueline Duurland het ‘gouden duo wijn en filosofie’. Maar je gaat van drinken niet dieper denken.
Lodewijk Dros • 11 oktober 2022, 13:11
De map met knipsels en aantekeningen werd al jaren dikker en dikker. En toen kwam corona. Zzp’er Jacqueline Duurland zat zonder werk. De wijnliefhebster maakte van de nood een deugd en schreef met de verzamelde gegevens over wijn in de filosofie een boek: Vinosofie.
Academische filosofen schenken onder werktijd niet graag een wijntje in. Abstract denken en logisch redeneren verdragen zich slecht met een beneveld hoofd. Toch heeft de combinatie wijn & filosofie oude papieren. Het was, schrijft de Haarlemse filosoof Jacqueline Duurland (66) in Vinosofie, een ‘gouden duo’. Aanliggen, wijn inschenken en met vrienden filosoferen was in de Griekse Oudheid een geliefde bezigheid. We danken er onder meer Plato’s Symposion aan. Daar werd flink ingenomen.
Tegenwoordig is een symposium een ‘samenzijn van knappe koppen’, die het nuchter houden – al kunnen de wetenschappers ’s avonds de matigheid wel eens vergeten.
Wanneer hebt u zelf voor het laatst stevig ingenomen?
“Dat was zo’n twee jaar geleden, met vriendinnen. Die derde tripel die voor mij besteld werd, had ik niet moeten nemen. In het café drink ik soms liever bier omdat de wijn nogal kan tegenvallen. Die avond lag ik met één been op de grond in bed. Maar ik concentreer me liever op de eeuwenlange band tussen filosofie en wijn.”
Waar komt uw fascinatie vandaan?
“Het begon met een lezing die ik jaren geleden heb gegeven over Dionysos, de god van de roes uit de Griekse mythologie. Daarna hield ik een map bij met alles wat ik over Dionysos alias Bacchus tegenkwam, en wat filosofen over wijn en het denken zeiden. Door corona had ik eindelijk de tijd om dat uit te werken.”
We zitten nu aan de koffie. Hadden we er geen glas bij moeten nemen?
“Niet ’s morgens, dat zou me niet smaken, bovendien zak ik dan compleet in. Vanaf een uur of vijf is daar tijd voor.”
Als u inzakt, betekent dat dat het denken niet bevordert.
“Dat klopt, maar ook bij de klassieke symposia dronk men met water aangelengde wijn.
Pure wijn was voor barbaren.”
Toch kon het er stevig aan toe gaan, alleen Socrates was niet dronken te krijgen. Het
verschil tussen wijsbegeerte en wijnbegeerte is klein.
“Ja, wijnbegeerte, mooi woord. Het staat niet in mijn boek, maar ik wilde het toevallig wel zo noemen. De uitgever vond het wat te gretig klinken. Tijdens symposia was het de kunst om het drinken en denken in balans te houden. Wijn was met rituelen omgeven, en de roes bracht je dichter bij de goden. Men ging niet aan de zuip, want het laatste wat een beschermer van de gemeenschap mag overkomen, schreef Plato, is dronkenschap. Een dronkenlap is een slaaf van zijn begeerten.”
Filosoferen vraagt om terughoudend consumeren van wijn, stelt Duurland. Op het
omslag van haar boek beweert culinair journalist Onno Kleyn dat wijn ‘filosofenolie’ is
waar ‘de hersenen van denkers op draaien’.
Helpt wijn echt om scherper en dieper na te denken, brengt hij wijsheid aan het licht?
“Voor geordend denken, zo strak en systematisch als bijvoorbeeld Immanuel Kant dat deed, is drinken geen goed idee. Toch hield Kant wel van een wijntje maar een roes zou
hem niet helpen. Toen ik zelf filosofie studeerde, merkte ik dat bij het drinken het logische, argumentatieve denken me slechter af ging. Maar lichtjes drinken – niet zat of laveloos – helpt wel om associatief te denken. Daarom combineert wijn beter bij associatieve denkers, Duitsers zoals Peter Sloterdijk, die er een wat meer speculatieve filosofie op nahouden. Bij strakke, rationele denkers als Wittgenstein past wijn minder.
“Ik merk zelf dat creatief denken me beter afgaat met een wijntje. De Franse schrijfster Marguerite Duras was daar een mooi voorbeeld van, ze genoot van het onder invloed spreken: ‘De illusie is volmaakt: datgene wat je zegt is nooit eerder door iemand gezegd’.”
Dat is dus een illusie. Een dag later, bij het moeizame ontwaken, valt de brille nogal tegen.
“Precies, zo bijzonder was het niet wat je hebt gezegd, of je snapt niet meer wat je gisteren bedoelde. Maar je wordt wel inventiever en vlotter met een roesje. Je kunt zomaar aardiger worden, losser en aanrakerig – al is dat tegenwoordig riskant.”
Duurland voert in Vinosofie de Duits-Nederlandse filosoof Helmuth Plessner op, die erop heeft gewezen dat we ons lichaam zijn én hebben en dat die twee hoedanigheden niet samenvallen. “Met een wijntje kun je, als je ’s middags van je werk thuiskomt, die twee even laten samengaan. Thuis ben je het meest authentiek, ik tenminste wel. Een glas kan daar een vloeibare toegangspoort zijn tot je echte zelf, voor zover dat bestaat.”
Plessner zegt ook dat je iets van jezelf kunt laten zien in de rollen die je in het dagelijks leven vervult, of je nu naar de bakker gaat, moeder bent of aan een ziekbed zit. Zo’n continue rolwisseling, dat moet je maar net kunnen. Helpt wijn drinken daarbij?
“Absoluut. Ik had een oom die erg verlegen was en ingetogen. Hij kon die rollen niet aan. Maar wel als hij één, twee drankjes ophad, dan durfde hij meer en werd hij sociaal vaardiger. Probleem was dat hij van geen ophouden wist en als alcoholist is gestorven.”
De voorliefde voor wijn leidde bij Jacqueline Duurland tot het volgen van een cursus wijnproeven. Daar hoort een eigen taal bij. Dat lijkt sterk op wat ze ontdekte in de filosofie. “Die heeft ook een eigen taal. Met eigen definities van woorden die we ook wel in het gewone taalgebruik kennen, in een andere betekenis. Wijn bespreken is ook zo’n serieuze bezigheid, die tegelijk een spel is, het geeft plezier en het is de kunst om wat je ervaart, ziet, proeft en ruikt, van woorden te voorzien. Het is, zoals de filosoof Foucault het chic formuleerde, een discours. Filosofen proberen uit te drukken wat voorbij de grenzen van de taal gaat. Wijnproeven en daarover praten is een uitstekende oefening daarvoor, je bekwaamt je in een eigen discours.”
Al in de oudheid, zegt Duurland, keken filosofen met argwaan naar het menselijk vernuft. “We kunnen als mens heel veel met onze techniek, maar moeten we doen wat we kunnen? Dat is een belangrijke ethische vraag over de kracht en het gevaar van cultuur. Gaan we niet te ver? Denk aan kernwapens. Wij kunnen dingen maken die heel ingenieus zijn, en die alles kunnen vernietigen. Ook hier geldt: alles met mate.”
Of cultuur en natuur zich van elkaar onderscheiden, is volgens de filosofie van de laatste decennia maar de vraag, zegt Duurland. “Zoals Plessner al zei: de mens is van nature kunstmatig. Dat geldt ook voor wijn. Voor het maken ervan zijn ambacht en bodem, ingrijpen en afwachten, kortom natuur en cultuur innig met elkaar verstrengeld. Als je zo’n prachtglas drinkt zou je denken: ze hebben een schitterend evenwicht bereikt.
“Maar de wijnwereld neemt geen genoegen meer met de traditionele wijn, die nu venijnig vin industriel wordt genoemd. De nieuwe mode, hip en happening, is natuurwijn van biologische druiven, met natuurlijke gisten en zonder kunstmatig klaren. ‘Levende wijn’ krijg je dan.
“Je kunt die levende wijn zien als een kritiek op de maakbare samenleving, dewijnbouwer laat wat aan het toeval over. En jawel, de kwaliteit en smaak van die natuurwijn zijn steeds weer een verrassing. Maar of dat fijn is? Ik wil, als ik iets lekkers geproefd heb, graag weer diezelfde smaak beleven, of het nu gebak of wijn is. Aan die zekerheid hecht ik, en die kan natuurwijn me niet verschaffen. Zo’n wijn kan zomaar veel zuren hebben en heel anders smaken dan de vorige keer, en hij is nog erg prijzig ook.”
U vindt dat niet fijn.
“Ik ben geen groot fan, nee. Toch kan het een hoopvolle ontwikkeling zijn. Volgens de Duitse denker Hegel kun je tegenstellingen opheffen in een confrontatie van these en antithese. Zo krijg je een beter inzicht. Als je de doodgeslagen supermarktwijn de these noemt en de natuurwijn de antithese, dan moet de ideale wijn ontstaan.”
Dat is toekomstmuziek. Nu even praktisch: als ik een avondje wil gaan filosoferen, welke wijn raadt u me dan aan?
“Dan zou ik beginnen met een Côtes du Rhône, even toegankelijk als geliefd en te koop bij de betere wijnhandel. En daarna, als het gesprek gevorderd is, een zwaardere Italiaanse wijn, bijvoorbeeld een Nebbiolo uit Piemonte. Heerlijk. Ik ben heel tevreden met mezelf als ik het dan bij twee glazen houd.”